Dutch Academy Eindhoven Placement Test B1 level Part 3 1. Kies de juiste conjunctie.Ik kan niet werken ..... ik ben ziek. als zoals omdat dus toen want None 2. Kies de juiste conjunctie.Ik kan niet werken ..... ik ziek ben. dus want als toen omdat zoals None 3. Kies de juiste conjunctie.Ik kan al 2 uur niet slapen ..... ik ben verliefd. omdat dus want als toen zoals None 4. Kies de juiste conjunctie.Ik kan al 2 uur niet slapen ..... ik verliefd ben. zoals als dus want toen omdat None 5. Welke zin is correct? Ik maak mijn huiswerk vanavond als ik tijd heb. Ik maak mijn huiswerk vanavond want ik tijd heb. Ik maak mijn huiswerk vanavond omdat ik heb tijd. Ik maak mijn huiswerk vanavond wanneer ik heb tijd. None 6. Welke zin is correct? Ik kijk tv, terwijl jij eten maken. Ik kijk tv, waardoor jij eten maakt. Ik kijk tv, terwijl jij eet maken. Ik kijk tv, terwijl jij eten maakt. Ik kijk tv, opdat jij eten maakt. None 7. Welke zin is correct? Ik leerde al Nederlands toen begon ik met een cursus. Ik leerde al Nederlands toen ik met een cursus begon. Ik leerde al Nederlands sinds ik met een cursus beginnen. Ik leerde al Nederlands sinds ik met een cursus begin. None 8. Welke zin is correct? Ik kom bij uw bedrijf werken wanneer ik een goed salaris krijgen. Ik kom bij uw bedrijf werken, indien ik een goed salaris krijgt. Ik kom bij uw bedrijf werken, mits ik krijgen een goed salaris zal. Ik kom bij uw bedrijf werken omdat ik krijg een goed salaris. Ik kom bij uw bedrijf werken, tenzij ik krijg een goed salaris. Ik kom bij uw bedrijf werken, als ik een goed salaris krijg. None 9. Welke zin is correct? Ik maak altijd soep, ofschoon mijn moeder het altijd doet Ik maak altijd soep, hoewel mijn moeder het altijd deed. Ik maak altijd soep zoals mijn moeder het altijd deed. Ik maak altijd soep, mits mijn moeder het altijd deed. None 10. Welke zin is correct? Mijn baas is nu al tevreden met mij, maar heb ik nog niet veel gedaan. Mijn baas is nu al tevreden met mij, maar ik nog niet veel gedaan heb. Mijn baas is nu al tevreden met mij, hoewel ik heb nog niet veel gedaan. Mijn baas is nu al tevreden met mij, hoewel ik nog niet veel gedaan heb. None 11. Welke zin is correct? Ik maak soep en mijn vriendin de groente snijdt. Ik maak soep terwijl mijn vriendin de groente snijdt. Ik maak soep wanneer mijn vriendin snijdt de groente. Ik maak soep wanneer snijdt mijn vriendin de groente. None 12. Kies de juiste conjuncties. ..... ik verliefd ben, kan ik niet werken. Omdat, sinds, wanneer, toen Omdat, sinds, wanneer, als Opdat, sinds, wanneer, omdat Sinds, omdat, dus, wanneer Omdat, sinds, want, wanneer None 13. Kies de juiste conjuncties. ..... ik een nieuwe baan heb, heb ik weinig tijd. Omdat, sinds, wanneer, toen Omdat, sinds, doordat, als Omdat, sinds, want, wanneer Opdat, sinds, wanneer, omdat Sinds, omdat, dus, wanneer None 14. Kies de juiste conjuncties. ..... ik een groot salaris krijg, koop ik een nieuwe auto. Sinds, omdat, dus, wanneer Omdat, sinds, want, wanneer Opdat, sinds, wanneer, omdat Omdat, als, wanneer, zodra Omdat, sinds, wanneer, toen None 15. Kies de juiste conjuncties. ......wij op het werk vrij krijgen, gaan wij op vakantie. Omdat, sinds, wanneer, toen Omdat, zodra, als, wanneer Sinds, omdat, dus, wanneer Omdat, sinds, want, wanneer Opdat, sinds, wanneer, omdat None 16. Zet deze zin in de indirecte rede. Philippe: ‘Dit is een goed boek.’ Philippe zegt dit een goed boek is Philippe zegt dat dit is een goed boek Philippe zegt dit is een goed boek Philippe zegt dit dat goed boek is Philippe zegt dit dat een goed boek is Philippe zegt dat dit een goed boek is None 17. Zet deze zin in de indirecte rede. Ik: ‘Ik kan in het weekeind niet werken.’ Ik heb gezegd Ik werken in het weekeind niet kan. Ik heb gezegd dat ik niet kan in het weekeind niet werken. Ik heb gezegd dat ik in het weekeind niet kan werken. Ik heb gezegd Ik kan in het weekeind niet werken. Ik heb gezegd Ik dat in het weekeind niet kan werken. Ik heb gezegd Ik in het weekeind niet werken kan. None 18. Zet deze zin in de indirecte rede. Peter: ‘Hoe vaak gebruik je Google?’ Peter vraagt dat hoe vaak je Google gebruikt? Peter vraagt hoe vaak je Google gebruik? Peter vraagt hoe vaak je Google gebruikt? Peter vraagt hoe vaak je Google gebruiken? Peter vraagt hoe vaak gebruik je Google? None 19. Zet deze zin in de indirecte rede. Anna: ‘Komt Anton te laat?’ Anna vraagt of Anton te laat kom. Anna vraagt of Anton komt te laat. Anna vraagt wat Anton te laat komt. Anna vraagt of Anton te laat komen. Anna vraagt dat Anton te laat komt. Anna vraagt dit Anton te laat komt. Anna vraagt of Anton te laat komt. None 20. Zet deze zin in de indirecte rede. Ik: ‘Mag ik iets vertellen? Ik heb gevraagd of ik mag iets vertellen. Ik heb gevraagd of ik mocht iets vertellen. Ik heb gevraagd wat ik iets mocht vertellen. Ik heb gevraagd dat ik iets mocht vertellen. Ik heb gevraagd of ik iets mocht vertellen. None 21. Welke bijzin is correct? Als ik rijk zou zijn, ............. stop ik werken. ik stop met werken. zouden ik stop met werken. zou ik stoppen met werken. zou ik stop met werken. None 22. Welke bijzin is correct? Als ik veel geld zou hebben, .......... werk ik niet meer. stopte ik met werken. dan werk ik niet hoeven. zou ik stoppen werken. zouden ik stop doen. heb ik stoppen met werken. None 23. Welke bijzin is correct? Als mijn ouders rijk waren, ............. hoef ik niet meer te werken. zoud ik niet hoeven te werken. dan zouden ik niet hoef te werken. zou ik niet hoeven te werken. None 24. Welke bijzin is correct? Als ik rijke ouders zou hebben, ............. zou ik niet hoef te werken. zoud ik niet hoeven te werken. zouden ik hoeft niet te werken. dan geen werk meer. hoef ik niet te werken. hoefde ik niet te werken. None 25. Wat betekent deze zin? Jij zou de afwas vandaag doen. Jij hebt de afwas gedaan. De afwas is klaar. Jij doet de afwas vandaag. De afwas is bijna klaar. Jij hebt de afwas niet gedaan. Jij moet de afwas doen. Jij hebt de afwas niet gedaan. Jij hoeft de afwas niet te doen. None 26. Wat betekenen deze zinnen?A. Als ik jou was, zou ik geen nieuwe auto kopen.B. Als ik veel geld zou hebben, zou ik een nieuwe auto kopen.C. Jij zou de afwas vandaag doen. A- een droom, B - advies, C - een verwijt, beschuldiging A- advies, B - een droom, C - een verwijt, beschuldiging A- advies, B - een verwijt, beschuldiging, C - een droom A- een verwijt, beschuldiging, B - een droom, C - advies None 27. Welke zin is correct? Ik hoef niet te werken. Ik hoef niet werken. Ik moet niet te werken. Ik moet niet werken. None 28. Welke zin is correct? Ik begin je niet begrijpen. Ik begin je te niet begrijpen. Ik begin je begrijpen. Ik begin je begrijpt. Ik begin je te begrijpen. None 29. Welke zin is correct? Ze vragen ze morgen komen. Ze vragen morgen ze te komen. Ze vragen niet ze morgen komen. Ze vragen ze morgen niet te komen. None 30. Welke zin is correct? Philippe vergeet Maria niet uitnodigen. Philippe vergeet Maria niet te uitnodigen. Philippe vergeet niet Maria uitnodigen. Philippe vergeet Maria niet uit te nodigen. None 31. Welke zin is correct? Anna besluit om Nederlands niet leren. Anna besluit om Nederlands niet te leren. Anna besluit om geen Nederlands te leren. Anna besluit om geen Nederlands leren. None 32. Welke zin is correct? De kast komt niet in de woonkamer staan. De kast komt niet in de woonkamer te staan. De kast komt in de woonkamer niet staan. De kast komt in de woonkamer niet te staan. None 33. Welke zin is correct? Jij zit op jouw werk slapen. Jij zit op jouw werken slapen. Jij zit op jou werken te slapen. Jij zit op jouw werk te slapen. None 34. Welke zin is correct? Ik heb afkeuren huiswerk teruggekregen. Ik heb afkeurde huiswerk teruggekregen. Ik heb afgekeurd huiswerk teruggekregen. Ik heb afgekeurd huiswerk terugkregen. None 35. Welke zin is correct? Ik heb de gestolen fiets terug te gevonden. Ik heb de gestolen fiets terug te vinden. Ik heb de gestolen fiets teruggevonden. Ik heb de gestolene fiets teruggevonden. None 36. Welke zin is correct? Ik heb het huiswerk gisteren afgemakt. Ik heb het huiswerk gisteren afgemaakt. Ik heb het huiswerk gisteren af te gemaken. Ik heb het huiswerk gisteren afgemaken. None 37. Wie heeft jouw huiswerk gisteren (nakijken)? 38. Waarom is jouw formulier nog steeds niet (invullen)? 39. Heb je je ontbijt vanochtend niet (opeten)? 40. Welke zin is niet correct? Er staat een man voor de deur. Er staat de man voor de deur. Daar staat een man voor de deur. Daar staat de man voor een deur. None 41. Hoeveel pennen heb jij? Er zijn 3 pennen. Ik heb er drie pennen. Ik heb er drie. Er heb ik drie. None 42. Wil jij even hier komen? Ik kom eraan. Ik kom er hier. Ik kom ernaar. Ik kom er daar. Ik kom ertoe. None 43. Is er water? Water is er. Er zijn geen water. Er heeft geen water. Er is geen water. Er is het water niet. None 44. Welke zin is correct? Ik heb een buurman die een buurvrouw niet heeft. Ik heb een buurman dat een buurvrouw heeft. Ik heb een buurman dat geen buurvrouw heeft. Ik heb een buurman die geen buurvrouw heeft. None 45. Welke zin is correct? Het boek dat daar ligt, is niet van mij. Het boek die daar ligt, is niet van mij. Het boek dat daar ligt, is niet van mijn. Het boek wat daar ligt, is niet van mij. None 46. Welke zin is correct? Het meisje wat ik ken, is niet aardig. Het meisje die ik ken, is niet aardig. Het meisje met wie ik ken, is niet aardig. Het meisje dat ik ken, is niet aardig. None 47. Onze studenten maken het huiswerk dat ik leuk vind. Wat vind jij leuk? dat onze studenten het huiswerk maken. het huiswerk. None 48. Onze studenten maken het huiswerk, wat ik leuk vind. Wat vind jij leuk? het feit dat onze studenten het huiswerk maken. het huiswerk. None 49. Welke zin is correct? De auto dat daar staat, is gestolen. De auto die daar staat, is gestolen. De auto wat daar staat, is gestolen. De auto die staat daar, is gestolen. None 50. Welke zin is correct? De gestolen auto's wie daar staan, zijn niet te koop. De gestolen auto's die daar staat, is niet te koop. De gestolen auto's die daar staan, zijn niet te koop. De gestolen auto's dat staan daar, zijn niet te koop. None 51. Welke zin is correct? Ik heb een collega wie goed samenwerkt. Ik heb een collega die goed met mij samenwerkt. Ik heb een collega waarmee ik goed samenwerk. None 52. Welke zin is correct? Hij heeft een dochter dat goed kan leren. Hij heeft een dochter wie goed leren kan. Hij heeft een dochter die goed kan leren. None 53. Welke zin heeft een passieve vorm? Ik ben door een buurman naar het vliegveld gebracht. Ik heb een buurman naar het vliegveld gebracht. Ik heb door een buurman naar het vliegveld gebracht. Ik ben een buurman naar het vliegveld gebracht. None 54. Welke zin heeft een passieve vorm? Ik ben rijk. Ik heb rijk. Ik was rijk. Ik ben rijk geworden. Ik word rijk. Ik word rijk gemaakt. None 55. Welke zin heeft een passieve vorm? Peter is een ontslag genomen. Peter wordt een ontslag genomen. Peter is ontslagen. Peter heeft een ontslag genomen. Peter heeft ontslagen. None 56. Welke zin heeft een passieve vorm en een goede (correcte) betekenis? Peter is door zijn ontbijt opgegeten. Peter heeft zijn ontbijt opgegeten. Zijn ontbijt heeft Peter opgegeten. Het ontbijt is door Peter opgegeten. Peter wordt door zijn ontbijt opgegeten. None 57. Welke zin heeft een passieve vorm en een goede (correcte) betekenis? Mijn vriendin wordt door onze relatie uitgemaakt. Onze relatie is door mijn vriendin uitgemaakt. Onze relatie is mijn vriendin uitgemaakt. Mijn vriendin is door onze relatie uitgemaakt. Mijn vriendin heeft onze relatie uitgemaakt. Onze relatie heeft mijn vriendin uitgemaakt. None 58. Welke zin heeft een passieve vorm? Ik ben begrepen. Ik zou begrijpen. Ik begreep. Ik heb begrepen. None 59. Welke zin heeft een passieve vorm en een goede (correcte) betekenis? Ik ben door mijn auto verkocht. Mijn auto wordt door mij verkocht. Ik heb door mijn auto verkocht. Mijn auto heeft mij verkocht. None 60. Kies de passieve variant van: Hij heeft deze boodschappen betaald. Hij wordt door zijn boodschappen betaald. Hij wordt de boodschappen betaald. De boodschappen zijn door hem betaald. De boodschappen worden door hem betaalt. De boodschappen zijn betaalt. None 61. Kies de passieve variant van: Hij zal dit huis bouwen. Dit huis zal door hem gebouwen worden. Dit huis zal door hem worden gebouwd. Dit huis wordt door hem gebouwt. Dit huis zal door hem worden bouwen. None 62. Ons boek bestaat hoofdstukken. 63. Ik heb geen zin het feest. 64. Mijn vrouw heeft spijt die beslissing. Voornaam en Achternaam Email Time's up Dutch Course Eindhoven2024-08-04T16:06:02+02:00