DA/e Simple Dutch Examination Test A2 Step 1 Please enter your real name in the Voornaam and Achternaam box before you start. This name will be automatically added to your digital certificate! You can not change it later! Please take note, you can take this test only one time! Warning! Do not close your browser before you finish your test! Read all questions and answers very carefully! Good luck! Voornaam en Achternaam Email 1. Anna .... leest een boek heeft dit boeken lezen deze boeken leest het boeken hebt zijn boek None 2. Hoe laat is het? Vijf voor half vier Vier uur vijf Vijf voor vier None 3. Welke zin is correct? De man koopt dat broeken Die man koopt deze broeken Dit man koopt broeken Deze man kopt dit broeken None 4. Wat (doen) jij? 5. Mijn man is .... Ik heb een .... man. lange, lange lange, lang lang, lange lang, lang None 6. Ik werk altijd vrijdag 7. Ik heb een klein ...... bak bake bakje baktje None 8. Welke zin is correct? Ik wil vanavond maken pasta Ik wil maken vanavond pasta Ik wil vanavond pasta maken None 9. Ik ken .... boek, maar .... boek ken ik niet. dit, die die, dat dit, dat dat, deze None 10. Die auto is .... Dit is een .... auto. nieuw, oude nieuwe, oud nieuwe, oude nieuw, oud None 11. Dat is een mooi ....... stoelje stoel'tje stoelletje stoeltje None 12. Waar (komen) je buurman vandaan? 13. Welke zin is correct? Olivier wil kopen morgen de koelkast in de winkel Olivier wil in de winkel kopen morgen de koelkast Olivier wil morgen de koelkast in de winkel kopen None 14. De winkel is geopend ...... 10 uur. tot achter in None 15. Welke zin is correct? De studenten maken onze huiswerk De studenten maken hun huiswerk De studenten maken hen huiswerk None 16. Welke zin is correct? Zie jij dat man? Zie jij die man? Zie jij dit man? Ziet jij deze man? None 17. Mijn diploma hangt de muur. 18. Waar is mijn geld? Welk geld? Ik heb niet jouw geld Welk geld? Ik heb jouw geld niet Welke geld? Ik heb geen jouw geld None 19. Welke zin is correct? Ik niet kom om 3 uur Ik kom niet om 3 uur Ik kom om 3 uur niet None 20. Welke zin is correct? Deze man heeft geen grote neus Deze man heeft een niet grote neus Deze man heeft een grote neus niet None 21. Welke zin is correct? Dit zijn ons studenten Ons studenten zijn slim Dit zijn onze beste studenten Dit zijn onze students None 22. Welke vraag is correct? Wat auto jij? Welk auto heb jij? Welke auto heb jij? None 23. Welke vraag is correct? Waar werken jij en jouw vrouw? Waar werkt jij en jouw vrouw? Waar jij en jouw vrouw werken? None 24. Welke zin is correct? De lamp hangt naast het plafond De lamp hangt op het plafond De lamp hangt in het plafond De lamp hangt aan het plafond None 25. Welke zin is niet correct? Ik werk om 8:00 tussen 16:30 uur Ik werk van 8:00 tot 16:30 uur Ik werk tussen 8:00 en 16:30 uur None 26. 389-4= Driehonderdvijfentachtig Driehonderd en vijftachtig Driehonderdvijf en tachtig None 27. 769-2= Zeven honderd zeven en zestig Zevenhonderd zeven en zestig Zevenhonderdzevenenzestig None 28. Hoe laat is het? Zeven voor zes Vijf voor half vijf Vijf over half zes None 29. Hoe laat (beginnen) de les? 30. Welke zinnen zijn correct? Het schilderij hangt aan de muur niet. De computer staat niet op de tafel Het schilderij hangt niet aan de muur. De computer staat op de tafel niet Het schilderij hangt aan geen muur. De computer staat op geen tafel Het schilderij hangt niet aan de muur. De computer staat niet op de tafel Het schilderij niet hangt aan de muur. De computer niet staat op de tafel None 31. Welke zin is correct? Mijn auto is de niet snelle auto Mijn auto is niet snelle Mijn auto is geen snel Mijn auto is een snelle auto niet Mijn auto is geen snelle auto Mijn auto is niet snelle auto None 32. Welke zin is correct? Daar staan onze ouders. Zie jij haar ook? Daar staan onze ouders. Zie jij ze ook? Daar staan onze ouders. Zie jij hem ook? None 33. Welke zin is correct? Mag ik dit aan jou geven? Mag ik dit aan jouw geven? None 34. Welke zin is correct? Deze auto is voor onze Deze auto is voor ons None 35. Welke zin is correct? Dat is van onze Dit is van ons None 36. Welke zin is correct? Ik spreek even goed Nederlands dan jij Ik spreek goed Nederlands als jij Ik spreek even goed Nederlands als jij Ik spreek goeder Nederlands dan jij None 37. Welke zin is correct? Ik fiets snel dan jij Ik fiets sneller als jij Ik fiets sneller dan jij Ik fiets even sneller dan jij None 38. Welke zin is correct? Ik niet kom morgen Ik kom niet morgen Ik kom morgen niet Ik kom geen morgen None 39. Carla spreekt goed Nederlands. Zij is de (goed) van onze klas! 40. Welke zin is correct? Ik sta om 8.00 uur morgenochtend op Ik sta om 8.00 uur op morgenochtend Ik opsta om 8.00 uur morgenochtend None 41. Welke zin is correct? Ik afmaak morgen mijn huiswerk thuis Ik maak mijn huiswerk af morgen thuis Ik maak morgen af mijn huiswerk thuis Ik maak morgen mijn huiswerk thuis af None 42. Welke zin is correct? Waar stap jij uit? Waar jij uitstapt? Waar uitstap jij? None 43. Mijn vrouw is aan het koken. Wat betekent deze zin? Mijn vrouw kan niet goed koken Mijn vrouw is bezig met koken Vandaag hebben wij geen eten Het eten is bijna klaar None 44. Welke zin is correct? Wij zijn aan het Nederlands leren Wij zijn aan het leren Nederlands Wij zijn Nederlands aan het leren None 45. Welke zin is correct? Mijn collega is met Nederlands bezig leren Mijn collega is met bezig Nederlands leren Mijn collega is met bezig leren Nederlands Mijn collega is bezig met Nederlands leren None 46. Welke zin is niet correct? Ik kom morgen om 9:00 uur Ik kom gisteren om 9:00 uur Ik zal morgen om 9:00 uur komen None 47. Welke zin gaat over de toekomst? Peter gaat om 12 uur lunchen Peter is 12 uur aan het lunchen None 48. Welke zin gaat niet over de toekomst? Maria en Piet zullen hun huiswerk maken Maria en Piet gaan hun huiswerk maken Maria en Piet zijn hun huiswerk aan het maken None 49. Wie is klaar met het huiswerk? Maxima heeft haar huiswerk gemaakt Alex gaat zijn huiswerk maken Willem is zijn huiswerk aan het maken Wilma maakt haar huiswerk None 50. Jij bent op bezoek bij jouw buren. Jullie zitten aan de eettafel. Jij bent klaar met het eten. Wat zeg jij? Bedankt, het eten is lekker Bedankt, ik gegeten lekker Bedankt, ik heb lekker gegeten Bedankt, Ik heb het eten lekker None 51. Jij komt bij de supermarkt. Vandaag is zondag. De deur van de supermarkt is dicht. Wat betekent dit? De supermarkt gaat sluiten De supermarkt gesloten De supermarkt is gesloten De supermarkt is aan het gesloten None 52. Welke zin is correct? Ik ben te laat. De bus heeft vertrokken. Ik ben te laat. De bus is al vertrokken. Ik ben te laat. De bus al vertrokken. Ik ben te laat. De bus is aan het vertrokken. None 53. Welke zinnen zijn correct? Ik heb de les begrepen. Ik kan nu mijn huiswerk maken. Ik ben de les begrepen. Ik kan nu mijn huiswerk maken. Ik ben de les begrepen. Ik ben nu mijn huiswerk aan het maken. None 54. Hoe laat zal het eten klaar zijn? Het eten is om 19.00 uur klaargemaakt. Het eten is om 19.00 uur vanavond klaar. Ik ga om 19.00 uur vanavond eten klaarmaken. Het eten is gemaakt om 19.00 uur. Het is klaar. None 55. Wanneer gebeurt dit?A. Yvonne heeft haar huiswerk gemaaktB. Yvonne is haar huiswerk aan het makenC. Yvonne gaat haar huiswerk makenD. Yvonne is bezig met haar huiswerk makenE. Yvonne zal haar huiswerk maken A-klaar. B-nu. C-toekomst. D-nu. E-toekomst. A-toekomst. B-klaar. C-nu. D-nu. E-toekomst. A-klaar. B-toekomst. C-nu. D-nu. E-toekomst. A-klaar. B-nu. C-toekomst. D-toekomst. E-toekomst. A-klaar. B-klaar. C-toekomst. D-nu. E-toekomst. None 56. Wanneer gebeurt dit?A. Jan zal een auto stelenB. Jan is bezig met een auto stelenC. Jan gaat een auto stelenD. Jan is een auto aan het stelenE. Jan heeft een auto gestolen A-nu. B-toekomst. C-toekomst. D-nu. E-klaar. A-nu. B-nu. C-toekomst. D-nu. E-klaar. A-klaar. B-toekomst. C-nu. D-nu. E-toekomst. A-toekomst. B-klaar. C-nu. D-nu. E-toekomst. A-toekomst. B-nu. C-toekomst. D-nu. E-klaar. None 57. Welke zin is correct? Kun je jou boek aan mij geven? Waar is jullie boeken? Zijn die boeken van jou? Dit is niet hem boek, maar mijn boek. None 58. Morgen zal ik ........ geld aan ........ teruggeven. jou..........jouw jou.........jou jouw.......jou jouw.......jouw None 59. Ik ..... naar Eindhoven gefietst. Ik ..... 2 uur gefietst. ben ...... ben heb ...... ben ben ...... heb heb ...... heb None 60. Welke vraag is correct? Welk auto heb jij? Welke auto heb jij? Wat auto jij? None Time's up Dutch Course Eindhoven2021-01-23T13:14:10+01:00